Hoge Raad wil prejudiciële vragen stellen in BP zaak

Op 20 april 2010 heeft zich op het door BP geleaste olieboorplatform Deepwater Horizon, gelegen in de Golf van Mexico, een explosie voorgedaan met doden en gewonden tot gevolg. Tevens is schade aan het milieu ontstaan.

VEB heeft BP in 2015 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en op de voet van art. 3:305a BW een collectieve actie ingesteld ten behoeve van alle personen die in de periode van 16 januari 2007 tot en met 25 juni 2010 gewone aandelen BP hebben gekocht, aangehouden of verkocht via een beleggingsrekening in Nederland of via een beleggingsrekening van een in Nederland gevestigde bank en/of beleggingsonderneming. VEB meent dat BP aandeelhouders met een Nederlandse beleggingsrekening onjuist, onvolledig of misleidend heeft geïnformeerd over de olieramp.

In feitelijke instanties en in cassatie gaat het over de  internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter(art. 7, aanhef en punt 2, Verordening Brussel I-bis (nr. 1215/2012).

Rechtbank en hof hebben zich onbevoegd verklaard. Biedt schade op beleggingsrekening voldoende aanknopingspunten om Nederland als ‘Erfolgsort’ te kwalificeren? Bijzondere of bijkomende omstandigheden voor bevoegdheid Nederlandse rechter. Betekenis van de omstandigheid dat sprake is van collectieve actie op de voet van art. 3:305a BW. De Hoge Raad wijst een tussenarrest en uit daarin het voornemen om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU.

Zie de uitspraak:

httpshttps://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2019:925&showbutton=true://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2019:925&showbutton=true