HvJ EU: Erkenning van Bulgaars vonnis in Nederland

HvJ EU: een rechterlijke beslissing in een lidstaat moet worden erkend in de andere lidstaten, zelfs als die beslissing onjuist mocht zijn

in

De zaak: Diageo Brands BV tegen Simiramida-04 EOOD

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 16 juli 2015 een belangrijk arrest gewezen in een principiële kwestie die ging over de erkenning in Nederland van een beslissing van de Bulgaarse rechter. Daarnaast heeft het Hof van Justitie in die zaak beslist of in dat geval de verliezende partij de volledige gerechtskosten van de in het gelijk gestelde partij dient te dragen.

In cassatie stelde de Nederlandse Hoge Raad prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Hoge Raad wilde vernemen of een beslissing van een rechterlijke instantie van een lidstaat (in casu de Bulgaarse rechter) die evident in strijd zou zijn met het Unierecht (want in strijd met Europees merkenrecht en de plicht om in bepaalde gevallen prejudiciële vragen voor te leggen) een grond vormt voor weigering van erkenning. De Hoge Raad wilde verder van het Hof weten of ermee rekening moet worden gehouden dat Diageo Brands heeft nagelaten om in Bulgarije een rechtsmiddel (hoger beroep of cassatie) aan te wenden.

Het Hof onderstreept in de eerste plaats het belang van het beginsel van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie. Dat vertrouwen verlangt met name dat in een lidstaat gegeven rechterlijke beslissingen in de andere lidstaten worden erkend. De gronden voor weigering van erkenning van een beslissing, opgesomd in artikel 34 van verordening nr. 44/2001, moeten dan ook strikt worden uitgelegd. Anders zou dit de verwezenlijking van één van de fundamentele doelstellingen van de verordening belemmeren. Alleen indien erkenning van de in een andere lidstaat gegeven beslissing op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte staat, doordat inbreuk wordt gemaakt op een fundamenteel beginsel, kan een beroep worden gedaan op de openbare-ordeclausule van artikel 34 van verordening nr. 44/2001. Het Hof wijst in dat verband verder op artikel 36 van de verordening op grond waarvan de juistheid van de in een ander lidstaat gegeven beslissing niet mag worden onderzocht. Het Hof komt aldus tot het oordeel dat erkenning van de beslissing van de rechtbank te Sofia geen schending oplevert van de Nederlandse openbare orde. De aanname van de Nederlandse Hoge Raad dat de Bulgaarse rechter de Europese Merkenrechtrichtlijn 89/104 kennelijk onjuist heeft toegepast, maakt dit niet anders. De Nederlandse rechter mag de erkenning van de beslissing van de Bulgaarse rechter niet weigeren, enkel op de grond dat zijns inziens het nationale recht of het Unierecht in die beslissing onjuist is toegepast. Volgens het Hof levert zelfs een onjuiste beslissing over de rechten van een merkhouder geen schending op van een fundamentele rechtsregel van de Unierechtsorde en dus van de rechtsorde van de aangezochte staat. Kortom, het uitgangspunt van verordening nr. 44/2001 om een rechterlijke beslissing in de andere lidstaten te erkennen, is hier onverkort van toepassing.

Het Hof staat vervolgens uitvoerig stil bij het feit dat Diageo Brands heeft nagelaten tegen de beslissing van de rechtbank te Sofia hoger beroep en aansluitend cassatie in te stellen. Diageo Brands heeft in dat verband aangevoerd dat dit zinloos zou zijn geweest, omdat dit niet zou hebben geleid tot een andere beslissing van de hogere Bulgaarse instanties. De Nederlandse Hoge Raad lijkt dit standpunt in zijn tussenarrest te delen. Het Hof wijst in dat verband echter op het ingevoerde stelsel van erkenning en tenuitvoerlegging op het wederzijdse vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie. Op basis van dat vertrouwen dient te worden aangenomen dat aan Diageo Brands aldus in Bulgarije werkzame rechtsmiddelen ter beschikking hebben gestaan. Anders de Nederlandse Hoge Raad, is het Hof niet op voorhand van mening dat dit zinloos zou zijn geweest. Het Hof wijst in dat verband op de verplichting om bij twijfel over de uitleg van de Europese Merkenrechtrichtlijn 89/104 aan het Hof prejudiciële vragen te stellen, zoals de Nederlandse Hoge Raad heeft gedaan. Die plicht gold overigens niet voor de rechtbank te Sofia als rechter in eerste aanleg. Schending van die plicht zou hebben geleid tot aansprakelijkheid van Republiek Bulgarije. Diageo Brands is dan ook niet verstoken gebleven van de bescherming die wordt geboden door het in Bulgarije bestaande stelsel van rechtsmiddelen, aangevuld door de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU.

Tenslotte heeft het Hof zich uitgelaten over de toepasselijkheid in deze kwestie van artikel 14 van richtlijn 2004/48. Dat artikel bepaalt dat in procedures inzake intellectuele eigendomsrechten de verliezende partij de (redelijke en evenredige) gerechtskosten draagt van de in het gelijk gestelde partij, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. De toepasselijkheid van dit artikel stond in deze zaak ter discussie omdat het hier een geschil betrof over de erkenning of weigering van de erkenning in Nederland van de beslissing van de Bulgaarse rechter. Het Hof is ook hierover duidelijk. De discussie over de erkenning wijzigt het voorwerp van het geding niet. Het voorwerp van het geding strekt tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt na de beslaglegging ter voorkoming van een dreigende inbreuk op een intellectuele eigendomsrecht. Kortom, artikel 14 van richtlijn 2004/48 is van toepassing op de onderhavige kwestie.

Ga naar de uitspraak:

http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1437310970453&uri=CELEX:62013CN0681

In cassatie wordt Simiramida bijgestaan door Marcus Wagemakers