International Criminal Bar association ICC BA has been formed

The ICCBA is formed and registered as an Association under the law of The Netherlands.

The ICCBA is an independent professional association representing the interests of List Counsel and their Assistants practising before the International Criminal Court (ICC).

On 1 June 2016 members chose David Hooper as the first president of the ICCBA during the General Assembly at the ICC in The Hague, The Netherlands.

———————————————————————————

L’ABCPI  est formée et enregistrée comme une association en vertu de la loi des Pays-Bas . L’ABCPI est une association professionnelle indépendante représentant les intérêts des conseils principals et leurs assistants exerçant devant la Cour Pénale Internationale (CPI ) .

Le 1er Juin 2016 les membres ont choisi David Hooper comme le premier président de l’ ABCPI, lors de l’assemblée générale à la CPI à La Haye , Pays-Bas .

Vide/voire: http://www.iccba-abcpi.org/#!home/mainPage

 

 

 

Richtlijn oneerlijke bedingen; ambtshalve toetsing buiten de grieven

Richtlijn oneerlijke bedingen; ambtshalve toetsing buiten de grieven

In cassatie werd er in de kern over geklaagd dat het hof ten onrechte een boetebeding niet heeft getoetst aan de Richtlijn oneerlijke bedingen.

Het hof was volgens eiser ambtshalve gehouden om, ook buiten de inhoud van de grieven om, het boetebeding alsnog aan bovengenoemde richtlijn te toetsen.

Het cassatiemiddel verwijst naar het arrest van de Hoge Raad in de zaak Heesakkers/Voets,3 alsmede naar het arrest van het Hof van Justitie EU in de zaak Asbeek Brusse4 waarin is uitgemaakt dat huurovereenkomsten tussen bedrijfsmatige verhurende partijen en particulieren ook onder de werking van de Richtlijn vallen en dat boetebedingen in huurovereenkomsten, waarvan de rechter heeft vastgesteld dat deze oneerlijk zijn in de betekenis van de richtlijn, niet gematigd mogen worden maar buiten toepassing verklaard moeten worden.

Naar aanleiding van het arrest Asbeek Brusse heeft het hof Amsterdam, welk hof de prejudiciële vragen aan het HvJ had gesteld, een boeteclausule in een huurovereenkomst woonruimte buiten toepassing gelaten en de boetevordering afgewezen.

De Hoge Raad casseert met als kernoverweging dat het hof heeft ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat het bezwaar van eiser zich niet richt tegen het uitgangspunt van de kantonrechter dat geen sprake is van een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn, meebrengt dat ook het hof van de geldigheid van het boetebeding dient uit te gaan.

De vraag of het desbetreffende beding als oneerlijk in de zin van de Richtlijn is aan te merken, viel immers weliswaar buiten het door de grieven ontsloten gebied, maar binnen de grenzen van de rechtsstrijd in appel, omdat eiser in de appeldagvaarding heeft gevorderd dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van de Stichting alsnog worden afgewezen.

Het hof had ambtshalve, buiten de inhoud van de grieven om, moeten nagaan of het boetebeding oneerlijk was in de zin van de Richtlijn.

Overzichtarrest: immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn

Overzichtarrest: vergoeding immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn

Op 10 juni 2011, onder meer in zijn arrest in de zaak nr. 09/02639, ECLI:HR:NL:2011:BO05046, BNB 2011/232 (hierna: het arrest BNB 2011/232), heeft de Hoge Raad aanvaard dat op verzoek een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd.

Sindsdien heeft de Hoge Raad een aantal arresten gewezen waarin regels zijn neergelegd met betrekking tot verschillende aspecten van het recht op een dergelijke vergoeding.

De Hoge Raad vindt in de behandeling van de onderhavige zaak aanleiding een overzicht te geven van zijn oordelen met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken, voor zover het daarin niet om een bestuurlijke boete gaat.

In dit arrest geeft de Hoge Raad een overzicht enerzijds over oordelen die de Hoge Raad reeds in eerdere arresten heeft gegeven, en anderzijds oordelen over een aantal kwesties die zich met regelmaat in de praktijk voordoen, maar waarover de Hoge Raad zich nog niet heeft uitgesproken.

Voor beantwoording van de vraag of de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984 ECLI:NL:HR:2005:A09006, BNB 2005/337 (hierna: het arrest BNB 2005/337), voor de duur van de redelijke termijn in fiscale boetezaken (zie het arrest BNB 2011/232).

Dit brengt mee dat voor de berechting van de zaak in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet.

In deze termijn is derhalve de duur van de bezwaarfase inbegrepen. In de genoemde termijn van twee jaar is tevens de duur van een eventuele verzetprocedure inbegrepen, indien de rechtbank uitspraak doet na vereenvoudigde behandeling op de voet van artikel 8:54 Awb en tegen die uitspraak verzet wordt gedaan als bedoeld in artikel 8:55 Awb.

In die gevallen eindigt de voor de berechting in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn

De hiervoor in bedoelde termijnen van een en twee jaar, die gehanteerd moeten worden als uitgangspunt, gelden behoudens bijzondere omstandigheden als bedoeld in het arrest BNB 2005/337.

Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van meerbedoelde termijnen, worden onder meer gerekend:

  1. a. de ingewikkeldheid van de zaak, die bijvoorbeeld kan zijn gelegen in de aard en omvang van de fiscale problematiek, de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede in de verknochtheid van de zaak met andere zaken betreffende dezelfde of andere belastingplichtige(n); en
  2. b. de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.

Er kunnen zich ook bijzondere omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot een verkorting van die termijnen in verband met het belang dat voor de betrokkene op het spel staat; zie bijvoorbeeld HR 9 februari 1993, nr. 93293, NJ 1993/603 (inzake een gedetineerde verdachte), en EHRM 8 februari 1996, nr. 20826/92, A and Others v. Denmark, ECLI:CE:ECHR:1996:0208JUD002082692, NJ 1997/286 (inzake een AIDS-patiënt).

Ga naar de uitspraak:

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2016:252

Abonnement mobiele telefoon

In een prejudiciële beslissing heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan omtrent mobiele telefoon abonnementen.

Eén prijs voor mobiele telefoon, abonnement en kredietkosten

De richtlijn consumenten krediet

Art. 22 lid 2 van de Richtlijn consumentenkrediet verplicht de lidstaten ervoor zorg te dragen dat de consument geen afstand kan doen van de rechten die hem worden toegekend krachtens de bepalingen van nationaal recht die uitvoering geven aan deze richtlijn.

Art. 23 van de richtlijn voegt daaraan toe dat de lidstaten regels moeten vaststellen inzake de sancties die gelden voor inbreuken op de ter uitvoering van de richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, dat zij de nodige maatregelen nemen om te zorgen dat deze sancties worden toegepast, en dat de sancties “doeltreffend, evenredig en afschrikkend” moeten zijn.

Implementatie in het Burgerlijk Wetboek

In het Burgerlijk Wetboek is aan deze verplichtingen vorm gegeven door middel van een aantal bepalingen.

Op grond van art. 7:73 lid 1 BW kan van hetgeen is opgenomen in Titel 7.2A BW niet ten nadele van de consument worden afgeweken. Titel 7.2A BW bevat zelf geen sanctiebepaling die de gevolgen van schending van de informatieverplichtingen uit art. 7:61 lid 2 BW regelt.

Wel blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis dat in geval van niet-nakoming van de in dat artikel opgenomen informatieverplichtingen, de consument de keuze heeft tussen vernietiging van de overeenkomst op de voet van art. 3:40 lid 2 BW, schadevergoeding wegens een tekortkoming op de voet van art. 6:74 BW, of gehele of gedeeltelijke ontbinding wegens een tekortkoming op de voet van art. 6:265 BW, eventueel met schadevergoeding (Kamerstukken II 2010-2011, 32 339, nr. 3, p. 20).

Voorts wordt het niet voldoen aan de precontractuele informatieverplichtingen van art. 7:60 lid 1 of lid 2 BW, ingevolge lid 3 van die bepaling aangemerkt als een oneerlijke handelspraktijk zoals bedoeld in art. 6:193b BW, en derhalve als een onrechtmatige daad.

Vernietiging overeenkomst

De Hoge Raad oordeelt dat het niet afzonderlijk vermelden van de door de consument te betalen koopprijs voor de mobiele telefoon, ingevolge art. 7:61 lid 2, onder e, BW kan leiden tot vernietiging van de kredietovereenkomst.

Ga naar de uitspraak:

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2016:236

 

procesrecht wraking en 6 EVRM

Procesrecht

Voorafgaand aan de mondelinge behandeling door het gerechtshof wraakt de man in twee zaken een van de raadsheren.

Omdat dit verzoek niet is ingediend door een advocaat, stelt het gerechtshof het verzoek tot wraking buiten behandeling.

Art. 39 lid 5 Rv bepaalt dat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen voorziening openstaat.

Een tegen die beslissing gericht cassatieberoep is desondanks ontvankelijk indien wordt aangevoerd dat de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, die ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.

In cassatie wordt er onder andere over geklaagd dat het hof ten onrechte art. 39 lid 1 Rv buiten toepassing heeft gelaten, volgens welke bepaling een wrakingsverzoek wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft.

Hiermee is een fundamenteel rechtsbeginsel veronachtzaamd. Het cassatieberoep is dus ontvankelijk.

Het voorschrift van art. 39 lid 1 Rv strekt ertoe dat een beslissing op het wrakingsverzoek wordt verkregen die voor alle betrokkenen uit procedureel oogpunt geen twijfels oproept (vgl. ten aanzien van het gelijkluidende art. 8:18 lid 1 Awb: Kamerstukken II, 1991-1992, 22 495, nr. 3, p. 114).

Dat voorschrift dient mede te worden uitgelegd tegen de achtergrond van art. 6 lid 1 EVRM, op grond waarvan de behandeling van een wrakingsverzoek “that does not immediately appear to be manifestly devoid of merit” niet achterwege mag worden gelaten, aangezien anders i) onvoldoende is gewaarborgd dat een partij haar aanspraak op een onpartijdige behandeling van de zaak kan verwezenlijken, en ii) het vertrouwen dat de rechtzoekende in de gerechten moet kunnen stellen, in het geding zou kunnen komen.

In dit licht heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het voorschrift van art. 39 lid 1 Rv buiten toepassing te laten op de grond dat het wrakingsverzoek niet was ondertekend door een advocaat. Aan de man had gelegenheid behoren te worden geboden dat verzuim te herstellen

De Hoge Raad vernietigt de beslissing van het gerechtshof.

De man werd in cassatie bijgestaan door Marcus Wagemakers

Ga naar de uitspraken:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:3629

DSC_0560http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:3633

Verbod houden nertsen rechtsgeldig

Verbod op houden van nertsen toch rechtsgeldig volgens Hof

Den Haag , 10-11-2015

Het gerechtshof Den Haag heeft op 10 november 2015 bepaald dat de wet die het houden en doden van nertsen verbiedt rechtsgeldig is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat deze wet ongeldig was, maar het hof heeft dit vonnis in hoger beroep vernietigd.

De ‘Wet verbod pelsdierhouderij’ is op 15 januari 2013 in werking getreden. Op grond van deze wet is het verboden pelsdieren (zoals nertsen) te houden of te doden voor de productie van bont. De reden voor deze wet is dat de wetgever het ethisch niet verdedigbaar vindt dat dieren worden gedood voor een luxeproduct als bont. In de wet is bepaald dat het verbod voor bestaande nertsenhouders pas met ingang van 1 januari 2024 geldt. Bestaande nertsenhouders mogen hun bedrijven dus tot die datum voortzetten. Daarna moeten ook zij stoppen. Deze overgangstermijn is bedoeld om nertsenhouders de gelegenheid te geven door hen gedane investeringen terug te verdienen.

Procedure

De onderhavige procedure tegen de Staat is gestart door de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders en een aantal nertsenhouders. Zij zijn van mening dat de wet onrechtmatig is, omdat deze onvoldoende rekening houdt met hun belangen. Met name maken zij bezwaar tegen het feit dat zij moeten stoppen met hun winstgevende bedrijven, maar dat zij daarvoor geen schadevergoeding krijgen. De nertsenhouders vinden bovendien dat zij aan de overgangsperiode niets hebben. Volgens hen is de wet dan ook in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, dat de eigendom van burgers beschermt.

Uitspraak rechtbank

De rechtbank had de nertsenhouders in het gelijk gesteld en de wet buiten werking gesteld. De rechtbank vond dat de wet inderdaad in strijd was met artikel 1 Eerste Protocol. De Staat heeft hoger beroep ingesteld.

Arrest gerechtshof

Het hof heeft de Staat alsnog in het gelijk gesteld. Daarbij weegt zwaar dat het eigendomsrecht niet ziet op mogelijk toekomstig inkomen. Verder heeft de wetgever volgens het hof voldoende rekening gehouden met de belangen van de nertsenhouders. Er is immers een overgangsperiode van bijna 11 jaar getroffen. Tijdens die overgangsperiode kunnen de nertsenhouders hun ondernemingen voortzetten en winst maken. Daarmee kunnen zij de nadelige gevolgen van de wet voor een deel opvangen. Bovendien konden de nertsenhouders er al langere tijd rekening mee houden dat het houden van nertsen zou worden verboden. Over een dergelijk verbod wordt sinds 1999 in de Tweede Kamer gesproken. Het kan de nertsenhouders niet zijn ontgaan dat de productie van bont binnen brede lagen van de maatschappij weerstand oproept. De nertsenhouders hadden dus al eerder op de veranderde omstandigheden kunnen inspelen door geheel of gedeeltelijk op andere activiteiten over te schakelen.

Ga naar de uitspraak:

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2015:302

Vereniging Woekerpolis.nl deels niet-ontvankelijk in collectieve actie tegen Aegon

Vereniging Woekerpolis.nl deels niet-ontvankelijk in collectieve actie tegen Aegon

Den Haag , 28-10-2015

De vereniging Woekerpolis.nl had bij de rechtbank Den Haag een collectieve actie ingesteld tegen verzekeraar Aegon over 115 beleggingsverzekeringen. De rechtbank heeft geoordeeld dat voor 112 daarvan onvoldoende vaststaat dat de vereniging voldoet aan de in de wet neergelegde eisen voor het voeren van een collectieve actie. Hiervoor is nodig dat de door de vereniging ingestelde vorderingen de bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen als doel hebben.

Summiere toelichting van producten

Het oordeel van de rechtbank betekent dat de procedure voor 112 van de 115 producten eindigt. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende. De vereniging had van 2 van deze 112 producten alleen een summiere toelichting gegeven. Van 110 producten kent de rechtbank alleen de naam die wordt genoemd in een door de Vereniging vervaardigd overzicht. Daarmee is niet duidelijk of deze 112 producten dezelfde, althans zeer vergelijkbare productkenmerken hebben en of zij op dezelfde, althans vergelijkbare wijze tot stand zijn gekomen. Evenmin is duidelijk of de vereniging opkomt voor personen die stellen schade te hebben geleden door de handelwijze van Aegon bij het aanbieden en uitvoeren van deze 112 producten. Dat geldt eens temeer nu volgens de eigen stellingen van de vereniging sprake is van – niet nader door haar aangeduide of toegelichte – mogelijke verschillen in de kostenstructuur van de producten en de informatievoorziening aangaande de kosten en de kostenrisico’s.

 Wel ontvankelijk voor 3 producten

Ten aanzien van 3 van de 115 beleggingsverzekeringen is de Vereniging wel ontvankelijk in haar collectieve actie tegen Aegon. Dat zijn: Fundplan, VermogensPlan en KoersPlan. Dat zijn ook de beleggingsverzekeringen die waren afgesloten door de 3 individuele eisers die tezamen met de vereniging de vordering hadden ingesteld tegen Aegon.

 Tussenvonnis en instructie voor verdere procedure

Dit vonnis is geen eindvonnis, maar een tussenvonnis met een instructie voor de verdere procedure. De vereniging had haar verwijten aan Aegon namelijk onderbouwd met de contractdocumentatie van de beleggingsverzekeringen van de drie individuele eisers, uit 1991, 1993 en 1995. De vorderingen van de vereniging strekken zich echter uit over de gehele periode dat Aegon deze 3 producten aanbood en het staat vast dat Aegon de contractdocumentatie in de loop der tijd heeft gewijzigd. De rechtbank heeft de vereniging daarom bevolen om alle relevante contractdocumentatie met betrekking tot Fundplan, VermogensPlan en KoersPlan over de relevante periode in het geding te brengen en haar verwijten te concretiseren per periode waarop de contractdocumentatie voor het desbetreffende product werd gebruikt. Aegon zal hierop mogen reageren.

 

Ga naar de uitspraak:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:12213

 

De AIVD mag advocaten niet tappen

De AIVD mag advocaten niet tappen

Den Haag , 27-10-2015

Het gerechtshof Den Haag heeft in hoger beroep bepaald dat de AIVD en de MIVD geen telefoongesprekken mogen afluisteren waaraan een advocaat deelneemt. Dit tappen mag alleen indien op deze vorm van tappen onafhankelijk toezicht wordt uitgeoefend, maar dit toezicht ontbreekt op dit moment. Het hof bekrachtigt hiermee de uitspraak van de voorzieningenrechter, die eerder in gelijke zin besliste.

Dit kort geding is aanhangig gemaakt door de advocaten van het Amsterdamse advocatenkantoor Prakken d’Oliveira en de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten tegen de Staat. Zij willen dat de AIVD (de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) en de MIVD (de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst), samen: ‘de diensten’, ophouden met het afluisteren van advocaten.

Op grond van de wet (de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten) mogen de diensten telefoongesprekken afluisteren. Aan die gesprekken kunnen ook advocaten deelnemen, hetzij omdat de advocaat zelf een ‘target’ van de diensten is (‘direct tappen’) of omdat een ‘target’ die wordt afgeluisterd een telefoongesprek voert met zijn advocaat (‘indirect tappen’). Het probleem is dat gesprekken tussen een advocaat en zijn cliënt vertrouwelijk zijn en dat daarop slechts in bijzondere gevallen inbreuk mag worden gemaakt. De huidige wet regelt echter niets over de bijzondere positie van advocaten.

Volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is het afluisteren van advocaten alleen toegestaan als bijzondere waarborgen zijn getroffen. Met name moet sprake zijn van onafhankelijk toezicht op dat afluisteren. Dat onafhankelijk toezicht ontbreekt op dit moment. De Commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft weliswaar een toezichthoudende functie, maar heeft geen rechtstreekse bemoeienis met de afluisterpraktijk. Nu de vereiste waarborgen ontbreken, mogen gesprekken met advocaten niet door de AIVD en de MIVD worden afgeluisterd.

De voorzieningenrechter had in zijn vonnis van 1 juli 2015 de Staat bevolen het afluisteren te staken indien niet binnen zes maanden geregeld is dat een onafhankelijk orgaan toezicht houdt op het afluisteren. Het hof verwerpt het argument van de Staat dat deze termijn te kort is om de noodzakelijke wetgeving tot stand te brengen. Volgens het hof had de Staat de uitspraak van de voorzieningenrechter al geruime tijd kunnen zien aankomen. Ook is het hof er niet van overtuigd dat het noodzakelijk is de wet te wijzigen. Een wijziging van beleid kan in beginsel ook voldoende zijn.

De voorzieningenrechter had de diensten ook verboden om informatie, die afkomstig is van afgeluisterde gesprekken waaraan een advocaat deelneemt, met het openbaar ministerie te delen. Dit verbod heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk in werking laten treden. Ook hierin is het hof het met de voorzieningenrechter eens. Het is in strijd met het recht van de verdachte op een eerlijk proces dat de inhoud van vertrouwelijke gesprekken met zijn advocaat bij het openbaar ministerie bekend zouden kunnen worden.

Ga naar de uitspraak:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2015:2881

 

Meer geld voor rechtspraak

Rondetafelgesprek locatiebeleid: oproep tot meer geld Rechtspraak

Is rechtspraak straks nog wel voldoende toegankelijk? Wat is de ‘maatschappelijke schade’ als in 7 zittingslocaties niet meer alle rechtszaken worden gedaan?
Het zijn 2 voorbeelden van onderwerpen die vorige week tijdens een rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over het locatiebeleid van de Rechtspraak voorbij kwamen. Aanleiding voor het gesprek was het recent gepresenteerde Meerjarenplan Rechtspraak (MJP). Hiermee probeert de Rechtspraak het hoofd te bieden aan een aantal urgente zaken, waaronder door het kabinet opgelegde bezuinigingen. Kamerleden spraken met vertegenwoordigers van rechtbanken, burgemeesters en vertegenwoordigers van betrokken organisaties.
De Rechtspraak heeft diverse keren aangegeven dat alleen als er structureel 52 miljoen euro extra beschikbaar komt, er kan worden gekeken naar andere oplossingen dan de nu voorgestelde.

Voor een uitgebreid verslag, zie rechtspraak.nl.

FNV en pensioenafspraken overheidspersoneel

De Haagse kortgedingrechter heeft de eis van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) om de in de Pensioenkamer ten aanzien van de pensioenen genomen besluiten in te trekken, afgewezen.

Achtergrond

Op 10 juli 2015 is tussen de betrokken ministers, de overheidswerkgevers en de overige vakcentrales voor overheidspersoneel een onderhandelingsakkoord bereikt over loonruimte voor de publieke sector. Daarbij zijn zowel loon- als pensioenafspraken gemaakt, die – voor wat betreft de pensioenafspraken – 1 op 1 zijn bekrachtigd in de daarvoor speciaal ingestelde overlegstructuur, de Pensioenkamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP). Op basis van deze bekrachtigde afspraken wordt binnenkort de ABP-pensioenregeling aangepast en vinden CAO-onderhandelingen plaats.

Wat wilde FNV? 

FNV heeft aan haar eis ten grondslag gelegd dat zij zich buitenspel gezet voelt bij de totstandkoming van de ten aanzien van de pensioenen genomen besluiten. Zij is bij het onderhandelingsakkoord niet aanwezig geweest en stelde bij de kortgedingrechter dat over de pensioenafspraken in de Pensioenkamer geen open en reëel overleg heeft plaatsgevonden. Hierdoor is volgens de FNV het grondrecht op collectief onderhandelen met voeten getreden. Volgens de FNV hebben de pensioenafspraken grote gevolgen voor de pensioenen van het overheidspersoneel.

De overwegingen van de kortgedingrechter

Over de in het onderhandelingsakkoord neergelegde pensioenafspraken heeft volgens de kortgedingrechter tussen alle werkgevers- en werknemerscentrales open en reëel overleg plaatsgevonden. FNV is bij het aan het onderhandelingsakkoord voorafgaande overleg aanwezig geweest, maar heeft er zelf voor gekozen om het overleg op 9 juli te verlaten, waardoor zij bij het sluiten van het akkoord op 10 juli niet aanwezig is geweest. Het besluit over het onderhandelingsakkoord is desalniettemin met de vereiste meerderheid van stemmen genomen en de daarbij gemaakte pensioenafspraken zijn vervolgens in de Pensioenkamer bekrachtigd. Anders dan FNV stelt, kan niet gezegd worden dat hierdoor gehandeld is in strijd met haar recht op collectieve onderhandelingen.

Ga naar de uitspraak:

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:11274