Cliëntenonderzoek. Ongebruikelijke transacties. Opzegging bankrelatie

Deze zaak ging over het onvoldoende beantwoorden van vragen van de bank en het belang bij een bankrekening. Daarover besliste het hof Amsterdam het volgende.

Hetgeen de klant over de betreffende transacties heeft aangevoerd zijn de daarover gerezen vragen onvoldoende beantwoord, respectievelijk zijn geen verklaringen met ter zake doende bewijsstukken gegeven. Hieruit volgt dat ING feitelijk bezien voldoende gronden had voor opzegging van de bankrelatie met de klant en daarmee ook voor opzegging van de privérekeningen met de UBO’s van de klant.

In het kader van de belangenafweging is onder meer relevant dat de UBO’s niet hebben aangetoond dat voortzetting van hun relaties met de bank belangrijk is en dat de klant geen afwijzingen van verzoeken tot opening van een bankrekening bij andere in Nederland opererende banken heeft overgelegd. Onder deze omstandigheden weegt het belang van ING bij de nakoming van haar verplichtingen uit de Wwft zwaarder dan het belang van de klant en haar UBO’s bij herstel van hun relaties met ING. Hierdoor is niet aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de opzegging van deze bankrelaties – de zorgplicht van art. 2 Algemene Bankvoorwaarden en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in aanmerking genomen – onaanvaardbaar is.

Het Gerechtshof laat het vonnis van de rechtbank in stand.

Zie het arrest:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2021:2432

Erfrecht: Zuivere aanvaarding nalatenschap niet te snel aannemen

In een recent arrest heeft de Hoge Raad beslist dat op grond van gedragingen van een erfgenaam niet te snel mag worden aangenomen dat hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard.

Een erfgenaam die de nalatenschap niet verwerpt kan deze zuiver aanvaarden of aanvaarden ‘onder het voorrecht van boedelbeschrijving’ (hierna: beneficiaire aanvaarding) (art. 4:190 lid 1 BW). De erfgenaam die zuiver aanvaardt, is verplicht de schulden van de nalatenschap voor zover ze op hem rusten, ten laste van zijn overig vermogen te voldoen (art. 4:184 lid 2, onder a, BW). Beneficiaire aanvaarding heeft tot gevolg dat de erfgenaam niet met zijn gehele vermogen voor de schulden van de nalatenschap aansprakelijk is en dat de nalatenschap als afgescheiden vermogen moet worden vereffend (art. 4:202 lid 1 BW). De keuze kan uitdrukkelijk worden gedaan door het afleggen van een verklaring (art. 4:191 lid 1 BW). Zuivere aanvaarding van de nalatenschap kan ook worden afgeleid uit gedragingen van de erfgenaam met betrekking tot de nalatenschap (art. 4:192 lid 1 BW). Als de nalatenschap door gedragingen zuiver is aanvaard, sorteert een later afgelegde verklaring strekkende tot beneficiaire aanvaarding geen effect (art. 4:190 lid 4 BW), behoudens het in art. 4:194 lid 2 BW genoemde geval.

Uit gedragingen van een erfgenaam mag niet te snel worden afgeleid dat deze de bedoeling heeft de nalatenschap zuiver te aanvaarden. Dat volgt niet alleen uit de tekst van art. 4:192 lid 1 (oud) BW (‘ondubbelzinnig en zonder voorbehoud’) en de hiervoor aangehaalde parlementaire geschiedenis, maar houdt ook verband met de potentieel verstrekkende gevolgen van zuivere aanvaarding voor de desbetreffende erfgenaam en de omstandigheid dat erfgenamen die belast zijn met het regelen van de praktische gevolgen van het overlijden van een naaste op die verstrekkende gevolgen niet steeds bedacht zullen zijn. Terughoudende toepassing van art. 4:192 lid 1 (oud) BW strookt voorts met het motief dat ten grondslag ligt aan de wijziging van deze bepaling per 1 september 2016. Uit de parlementaire geschiedenis van die wetswijziging blijkt dat de wetgever het problematisch achtte dat veel onduidelijkheid bestond over de vraag welke handelingen leiden tot zuivere aanvaarding, dat soms te snel werd aangenomen dat sprake is van zuivere aanvaarding door een erfgenaam die daarop niet bedacht is en dat handelingen die erfgenamen kort na het overlijden soms noodgedwongen moeten verrichten (zoals het ontruimen van de woning van de erflater) in de rechtspraak soms zijn aangemerkt als zuivere aanvaarding, terwijl juist van belang is dat erfgenamen een bewuste keuze maken om een nalatenschap al dan niet (zuiver) te aanvaarden.

Zie het arrest van de Hoge Raad:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2021:1600&showbutton=true

ING vs. Ying Yang: Bank moet ook aan een onderneming bankrekening ter beschikking stellen

In een recent arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat banken ook verplicht kunnen zijn om aan ondernemingen een bankrekening ter beschikking te stellen. Zonder bankrekening is het immers vrijwel onmogelijk om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Deze verplichting bestond al jegens consumenten op grond van de publiekrechtelijke toezichtwetgeving: artikel 4:71 f  van de Wft.

Volgens de Hoge Raad heeft het hof niet miskend dat banken een gerechtvaardigd belang kunnen hebben om cliënten te weigeren vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s, en dat dit belang eraan in de weg kan staan een bank te verplichten een betaalrekening aan te bieden. Het hof heeft het belang van ING in dit opzicht afgewogen tegen het belang van Yin Yang c.s. Het is tot de conclusie gekomen dat tussen deze belangen onevenredigheid bestaat en dat het belang van ING in dit geval niet in de weg staat aan een verplichting tot het aanbieden van een betaalrekening, maar wel aan een verplichting tot het faciliteren van het storten van contant geld. Dat oordeel is volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

Zie het arrest van de Hoge Raad:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2021:1652&showbutton=true

Verrichten van cliëntenonderzoek op grond van de Wwft BES.

Het Gemeenschappelijk Hof wijst de handelwijze af van een bank die verstrekking door een cliënt van op grond van de Wwft BES opgevraagde informatie wil afdwingen. Het Hof hanteert hiertoe een strikte en letterlijke uitleg van de Wwft BES, welke wet in grote lijnen overeenkomt met de Wwft. Volgens de Wwft BES hoeft de bank geen cliëntenonderzoek te verrichten, omdat met de cliënt al een zakelijke relatie bestond voor inwerkingtreding van de Wwft BES en omdat er ook geen indicaties zijn dat een van de andere gevallen zich voordoet waarin de bank verplicht is dergelijk onderzoek te verrichten vanwege een later opgekomen of gebleken (verhoogd) risico.

Zie de uitspraakECLI:NL:OGHACMB:2021:136

Beelden als bewijs in de civiele procedure

In een mooie conclusie behandelt AG De Bock de vraag welke regels zich lenen voor toepassing bij een verzoek van een partij om camerabeelden of andere beeldopnames te bekijken, of geluidsopnames af te luisteren. Daartoe zou aansluiting kunnen worden gezocht bij de regels voor het schriftelijk bewijs. Net als voor schriftelijk bewijs geldt dan de regel dat een partij die zich op beeldopnames (of geluidsopnames) wil beroepen, deze, net als schriftelijk bewijs, uit eigen beweging in het geding moet brengen door het overleggen van een kopie van de opnames of deze ter griffie te deponeren.

Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan verder worden afgeleid dat bij het in het geding brengen van beeld- of geluidsopnamen, net als bij schriftelijk bewijs, ook de wegwijsplicht geldt. Deze wegwijsplicht is vaste rechtspraak van de Hoge Raad en houdt in dat een partij die bewijsstukken overlegt duidelijk moet aangeven welk stuk ter onderbouwing van welke stelling wordt ingebracht en, zeker als het gaat om omvangrijke stukken, welk deel van het stuk precies relevant is. De Hoge Raad verwoordde het in 2017 aldus dat de eisen van een behoorlijke rechtspleging meebrengen dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren

Als we dit doortrekken naar beeld- of geluidsmateriaal, betekent dat enerzijds dat de rechter niet zonder meer gehouden is om beelden te bekijken of geluidsmateriaal af te luisteren. Met name hoeft dat niet als duidelijk is dat het materiaal niet kan bijdragen aan de beslissing. Anderzijds moet echter worden aangenomen dat bij twijfel over het belang van het beeld- of geluidsmateriaal, de rechter een partij eerst om verduidelijking moet vragen, alvorens te beslissen of het materiaal wel of niet moet worden bekeken of afgeluisterd.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:PHR:2021:784&showbutton=true

ECtHR: system of compensatory remedies under former Slovenian banking law is incompatible with the right of property

The European Court of Human Rights (ECtHR) has given its Chamber judgment in Pintar and Others v. Slovenia (applications no. 49969/14, 20530/16, 4713/17, 13244/18, and 16311/18), ruling that the extraordinary measures taken by the Bank of Slovenia in 2013-14 in respect of several major Slovenian banks, resulting in the cancellation of all shares or subordinated bonds held by the applicants, breached the right to property under Article 1 of Protocol No. 1 to the European Convention on Human Rights (ECHR). Vide the judgmenthttps://hudoc.echr.coe.int/eng#{%22itemid%22:[%22001-211787%22]}

AG Kokott: publication of a ‘market rumour’ by a journalist can be considered an unlawful disclosure of ‘inside information’ under certain circumstances

In her Opinion AG Kokott advised that the Court of Justice rule that Article 1(1) of the Market Abuse Directive, read in conjunction with the second alternative in Article 1(1) of the Market Manipulation Directive, means that information from the author of a press article about the forthcoming publication of that article, the subject matter of which is a market rumour about a company takeover, can be considered as ‘inside information’ if the subject matter of the article in its published form is sufficiently specific to draw the conclusion that there might be an effect on the prices of one or more financial instruments. Vide the opinion of advocate general Kokott:

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf;jsessionid=7F6D0C7B674AC2967B9497CAFE29845D?text=&docid=246103&pageIndex=0&doclang=EN&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=910172

Two Irish banks sanctioned by the European Central Bank for miscalculating their capital needs

The European Central Bank (ECB) has sanctioned Allied Irish Banks plc and its subsidiary EBS dac with penalties of 420,000 euros and 195,000 euros respectively, for miscalculating their risk-weighted assets, which affected intragroup equity exposures.

The ECB issued two decisions declaring that both Irish banks during the period between 2014 and 2016 have been reporting lower risk-weighted assets for intragroup equity exposures than they should have, consequently underestimating the risks a bank has on its books and improperly calculating their capital needs. As such, the banks reported a higher Common Equity Tier 1 (CET1) ratio, measuring bank’s financial strength and its ability to absorb unexpected losses, than they should have. 

Taking into account all the circumstances of the misconduct and in particular its impact, together with the fact that both banks showed cooperation with the ECB and took remedial actions on their own initiative, the ECB considered the breaches to be moderately severe and imposed two fines totaling 615,000 euros. The method the ECB uses to set the penalties can be found in its Guide.

Both decisions of the ECB can be disputed in proceedings before the Court of Justice. Vide the press release of the ECB:https://www.bankingsupervision.europa.eu/press/pr/date/2021/html/ssm.pr210910~93ad47142b.en.html

Wvggz zaak: niet ondertekende medische verklaring

De Hoge Raad verwijst naar zijn beschikking van 16 juli 2021. Daarin  heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een medische verklaring die is opgesteld ten behoeve van het verzoek tot verlening van een machtiging in het kader van de Wvggz, moet worden ondertekend door de onafhankelijke psychiater die de verklaring heeft opgesteld.

In deze zaak staat vast dat de medische verklaring niet is ondertekend. Gelet hierop mocht de rechtbank niet op basis van deze medische verklaring een zorgmachtiging verlenen.

Zie de uitspraken van de Hoge Raad:https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2021:1143https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2021:1272&showbutton=true

Hoge Raad beantwoordt prejudiciële vragen in erfzaak

De Hoge Raad heeft in een erfzaak prejudiciële vragen van de kantonrechter te Alkmaar beantwoord.

Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen stelt de Hoge Raad voorop dat tot de schulden van de nalatenschap ook moet worden gerekend de na het openvallen van de nalatenschap over die schulden lopende rente. Deze regel wordt gerechtvaardigd door de figuur van de beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap, nu aldus wordt bereikt dat een beneficiaire erfgenaam deze rente niet ten laste van zijn overig vermogen behoeft te voldoen, behoudens in de gevallen genoemd in art. 4:184 lid 2 BW

Op de uitdelingslijst behoeven vorderingen ter zake van na het openvallen van de nalatenschap lopende rente, evenals geldt voor andere vorderingen, slechts batig gerangschikt te worden opgenomen voor zover zij kunnen worden voldaan uit het na de vereffening resterende, uit de rekening en verantwoording blijkende, saldo van de nalatenschap. Deze rentevorderingen komen in aanmerking voor opneming op de uitdelingslijst, maar pas na de als boedelkosten aan te merken vereffeningskosten. Tot deze vereffeningskosten behoort het loon dat op de voet van art. 4:206 lid 3 BW vóór het opmaken van de uitdelingslijst door de kantonrechter wordt vastgesteld.

Zie de uitspraak van de Hoge Raad:https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2021:1272&showbutton=true