Zulks naar aanleiding van de conclusie van de AG Wissink en een schikking tussen partijen. In zijn conclusie behandelt hij de vereisten die kunnen worden gesteld aan de in art. 6:228 BW bedoelde mededelingsplicht van de bank.
Deze is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, maar omvat niet een (mogelijk uit de zorgplicht van de bank voortvloeiende) waarschuwingsplicht. Verder wordt besproken dat, hoewel nadeel geen vereiste is voor een beroep op dwaling, een dergelijk beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn indien elk nadeel als gevolg van de dwaling ontbreekt.
Tot slot bespreekt de AG dat geen beroep op dwaling kan worden gegrond op een omstandigheid die voor de dwalende irrelevant was.
De voorgestelde antwoorden op de door de Rechtbank Amsterdam aan de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen staan in de nrs. 9.3, 10.44, 10.45 en 11.13 van deze conclusie.
Zie de Conclusie AG:https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:PHR:2019:332&showbutton=true