Richtlijn oneerlijke bedingen; ambtshalve toetsing buiten de grieven
In cassatie werd er in de kern over geklaagd dat het hof ten onrechte een boetebeding niet heeft getoetst aan de Richtlijn oneerlijke bedingen.
Het hof was volgens eiser ambtshalve gehouden om, ook buiten de inhoud van de grieven om, het boetebeding alsnog aan bovengenoemde richtlijn te toetsen.
Het cassatiemiddel verwijst naar het arrest van de Hoge Raad in de zaak Heesakkers/Voets,3 alsmede naar het arrest van het Hof van Justitie EU in de zaak Asbeek Brusse4 waarin is uitgemaakt dat huurovereenkomsten tussen bedrijfsmatige verhurende partijen en particulieren ook onder de werking van de Richtlijn vallen en dat boetebedingen in huurovereenkomsten, waarvan de rechter heeft vastgesteld dat deze oneerlijk zijn in de betekenis van de richtlijn, niet gematigd mogen worden maar buiten toepassing verklaard moeten worden.
Naar aanleiding van het arrest Asbeek Brusse heeft het hof Amsterdam, welk hof de prejudiciële vragen aan het HvJ had gesteld, een boeteclausule in een huurovereenkomst woonruimte buiten toepassing gelaten en de boetevordering afgewezen.
De Hoge Raad casseert met als kernoverweging dat het hof heeft ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat het bezwaar van eiser zich niet richt tegen het uitgangspunt van de kantonrechter dat geen sprake is van een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn, meebrengt dat ook het hof van de geldigheid van het boetebeding dient uit te gaan.
De vraag of het desbetreffende beding als oneerlijk in de zin van de Richtlijn is aan te merken, viel immers weliswaar buiten het door de grieven ontsloten gebied, maar binnen de grenzen van de rechtsstrijd in appel, omdat eiser in de appeldagvaarding heeft gevorderd dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van de Stichting alsnog worden afgewezen.
Het hof had ambtshalve, buiten de inhoud van de grieven om, moeten nagaan of het boetebeding oneerlijk was in de zin van de Richtlijn.