Ondernemingsrecht. Intrekken 403 verklaringen; maatstaven voor verzet. Ontvankelijkheid één verzoekschrift in drie zaken

Ontvankelijkheid

SNS c.s. hebben bij één verzoekschrift cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de ondernemingskamer in drie verzetprocedures. CRI heeft betoogd dat SNS c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep op de grond dat sprake is van drie verschillende procedures tussen verschillende partijen en de goede procesorde in dit geval zich ertegen verzet dat het cassatieberoep bij één verzoekschrift wordt ingesteld.

Dit betoog faalt. De ondernemingskamer heeft de verzetprocedures gezamenlijk behandeld en op de voet van art. 997 lid 1 Rv bij één beschikking in alle zaken uitspraak gedaan. Dan mag bij één verzoekschrift een rechtsmiddel worden aangewend

Intrekken 403 verklaring

Door een 403-verklaring stelt een rechtspersoon die financiële gegevens heeft geconsolideerd op de voet van art. 2:403 lid 1, aanhef en onder c, BW (hierna: moedermaatschappij), zich hoofdelijk aansprakelijk voor de uit rechtshandelingen van de tot een groep behorende rechtspersoon waarvan zij die financiële gegevens heeft geconsolideerd (hierna: groepsmaatschappij).

Een derde die een overeenkomst sluit met een groepsmaatschappij als zojuist bedoeld, doet dit in de regel mede in vertrouwen op deze hoofdelijke aansprakelijkheid van de moedermaatschappij en het voortduren daarvan.

Een moedermaatschappij die deze aansprakelijkheid wil beëindigen, behoort dat niet te kunnen doen ten koste van de zekerheid van de schuldeiser voor de voldoening van een vordering waarvoor nog (mogelijke) aansprakelijkheid loopt.

In de verzetprocedure wordt niet over de toewijsbaarheid van de vordering van de schuldeiser beslist. De rechter moet dan, in een geval waarin het bestaan en de omvang van de vordering zijn betwist, het verzet gegrond te verklaren, tenzij en voor zover hij de vordering onmiskenbaar ongegrond acht.

Aan zijn daarop betrekking hebbende oordeel zijn slechts beperkte motiveringseisen te stellen.

Ga naar de uitspraak: www.ECLI:NL:HR:2017:54