Wet BOPZ; recht om te worden gehoord

Op grond van art. 8 lid 1 Wet Bopz dient de rechter, alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, te horen, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen.

Door de verzochte machtiging te verlenen zonder betrokkene te horen, heeft de rechtbank gehandeld in strijd met de in art. 8 lid 1 Wet Bopz gestelde eis.

Zie het arrest van de Hoge Raad:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2019:1562&showbutton=true