Internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter voor vorderingen uit onrechtmatige daad
Rechtsvraag
Hier stond de vraag centraal of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van een vordering tot schadevergoeding als rechter van de plaats waar de schade is ingetreden (het Erfolgsort) in de zin van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Verordening, in het geval van directe vermogensschade en verlies van zeggenschap door verwatering van een aandelenbelang.
Verder komt de vraag aan de orde of, in de omstandigheden van het geval, een reconventionele vordering voortspruit uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering is gegrond in de zin van art. 6 sub 3 EEX-Vo.
Artikel 6 EEX Verordening
Art. 6, aanhef en onder 3, EEX-Vo (thans art. 8, aanhef en onder 3, Verordening (EU) nr. 1215/2012) bepaalt dat een verweerder ten aanzien van een tegenvordering die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering is gegrond, ook kan worden opgeroepen voor het gerecht waar de oorspronkelijke vordering aanhangig is.
Waar in de Nederlandse tekstversie van art. 6, aanhef en onder 3, EEX-Vo de term ‘rechtsfeit’ is gebruikt, zijn in de Engelse, Duitse en Franse tekstversies van dat artikel de termen ‘facts’, ‘Sachverhalt’ respectievelijk ‘fait’ gebruikt. Laatstgenoemde termen hebben een ruime strekking.
Niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat de term ‘rechtsfeit’ in (de Nederlandse versie van) art. 6, aanhef en onder 3, EEX-Vo ook deze ruime strekking heeft. Deze bepaling is derhalve van toepassing als de tegenvordering (de vordering in reconventie) voortspruit uit de overeenkomst of uit het feitencomplex waarop de oorspronkelijke vordering (de vordering in conventie) is gegrond.
In het toelichtende rapport Jenard op het EEX-Verdrag (PbEU 1979, C 59/28) is over art. 6, aanhef en onder 3, EEX-Verdrag (dat op dit punt overeenstemt met art. 6, aanhef en onder 3, EEX-Vo) opgemerkt dat de vordering in reconventie verknocht moet zijn met de vordering in conventie.
Voorts is van belang dat het HvJEU in het Kostanjevec-arrest (HvJEU 12 oktober 2016, zaak C-185/15, ECLI:EU:C:2016:763, NJ 2017/154, rov. 37) een ruime uitleg heeft gegeven aan art. 6, aanhef en onder 3, EEX-Vo. In dat arrest is geoordeeld dat deze bevoegdheidsbepaling partijen in staat stelt – om redenen van goede rechtsbedeling en ter vermijding van overbodige en meervoudige procedures – hun wederzijdse aanspraken die een gemeenschappelijke grond hebben, binnen het bestek van een en hetzelfde geding en voor dezelfde rechter af te wikkelen.
Uiteindelijk verwerpt de hoge raad het cassatieberoep
Ga naar de uitspraak
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2017:3105&showbutton=true